The Kid


Met 27 graden felle zon begon het plots plaatselijk zomaar op me te regenen.
Ik bleef staan.
Veegde verbaasd de druppels van m’n zonnebril en keek om me heen. Een spoor van verkleurde tegels. Vanaf een bovenverdieping was ik natgespoten door een waterpistool.
Ik probeerde om de mogelijke revolverheld te spotten vanuit z’n twee hoog hinderlaag. Mijn bril droogpoetsend, toch even ruiken of het geen spuug of chloor was, keek ik omhoog.
Billy the Kid keek me plots met een paar hazelnoot kijkers verschrikt vanachter de vensterbank aan om snel weg te duiken.
Hij was gespot.
In plaats van door te lopen bleef ik staan om datzelfde jongetje nog eens te zien loeren, dat weer verschrikt wegdook.
Geduldig bleef ik wachten.
Wachten op wat komen ging.
Een nieuwe salvo?
Ik bleef op m’n plek.
Keek naar boven.
Verroerde geen vin.
Tussen de haren van wimpers, tegen de zon in, hij had heel slim een strategische positie gekozen, bleef ik staren met mijn dodelijke blik.
Waande me één uit de Good, The Bad and the Ugly.
Lee Van Cleef.
Die met die spleetogen.
Een druppel zweet rolde traag over m’n voorhoofd.
Tijd stond even stil. De donkergrijze strepen op de tegels verkleurde langzaam terug naar lichtgrijs.
In de verte het gekrijs van zwaluwen. Ik hield mijn gezicht in de plooi.
Het werd een Texas staredown.
Ik wist alleen niet waarmee ik kon terugschieten.
Maar hoopte dat mijn dreigende blik en het feit dat ik er nog stond genoeg munitie was om de jonge revolverheld de schrik om het hart te jagen.
Ik keek, met een gezicht gelooid door jaren zonlicht, naar boven.
De rimpels rond mijn ogen van het staren als diepe voren in de kurkdroge aarde.
Uiterlijk onbewogen kneep ik m’n ogen tot spleetjes, spande ze aan als de trekker van een colt .45.
Voorzichtig werd het raam, met kleine bruine handjes zonder gezien proberen te worden, dicht gedaan.
Alsof hij er niet was.
De schittering van de zon in het glas had hem verraden
Van binnen moest ik grinniken, want ook ik was ooit zelf dat jongetje.
Dook toen weg.
Terwijl ik net een papieren pijltje ketsend op een kale kruin had geschoten.
De eigenaar van de glanzende biljartbal die net uit de bioscoop tegenover ons huis na een vroege cowboyfilm was gekomen, had niet verwacht dat realiteit van de film hem zo zou raken.
Dramatisch greep hij naar z’n hoofd.
Zijn geloei klonk door de straten. ‘Wie had hem getroffen?’
‘Wie?’
Hij schreeuwde.
De kets op z’n knar klonk nog hard na door de straten.
Het pijltje ricocheerde.
Kets…ketsketskets
Ik dook weg.
Deed heel zachtjes het raam dicht en gleed m’n bed in.
De avondschemering was al aan het invallen.
Het blauwe uur met rode strepen.
Een filmische zonsondergang.
De zwaluwen scheerden laag door de lucht.
‘Ik zie je wel!’, schreeuwde de man.
Hij zag me niet.
De held hijgde z’n laatste ademstoot door de stille stad.
Hij was pijnlijk getroffen.
Z’n ego, en schedel, had een deukje van een pijltje van papier.
Onder de dekens hield ik mijn geweer van pvc buizen dicht tegen me aan.
De stroken papier uit het huis aan huis blad van de OTTO, plakten zo lekker en maakten de perfecte punt, had ik snel onder het bed geveegd.
Stille getuigen van een shoot-out.
Nu sta ik onder dat raam en lach dikke waterdruppels uit het neonkleurige waterpistool als tranen over m’n wangen.
Hopend dat dit moment van baldadigheid hem nog lang zal heugen.
Een sterk verhaal voor later.
De schrik en het bravoure.
Nooit meer zou hij het doen.
Net zoals ík dat toen dacht en waarom ik nu zo moet lachen.
Het verschrikt loeren.
Het zacht sluiten van het raam.
De spanning van onschendbaar kattenkwaad.
De avondzon.
De zwaluwen.
Dan, later, heel veel later, het plezier van een volwassene zijn in de zomer, in de stad.
En hij die aan dit moment terugdenkt terwijl hij staart naar een raam dat glinsterend zachtjes wordt dichtgedaan.