Dutch Mountains

Door een fietsongeval in Frankrijk heb ik een vederlicht stuk metaal met 22 schroeven in mijn bovenarm.Om mijn schouders soepel te houden ga ik regelmatig naar de sportschool. Een soort all you can eat gymnastieklokaal.
De gaarkeuken van sportend Nederland.
Weinig betalen en veel krijgen.
Of, nou ja, veel krijgen?
Je moet er hard voor werken.
Rustig doe ik daar tussen al het testosteron geweld mijn oefeningen.
Om mijn vrees, door de val, voor fietsen door de bergen te overwinnen ga ik regelmatig virtueel spinnen. Met een fiets die niet van z’n plek komt laat ik me afbeulen door de instructeur op het scherm, die, aan de blauwe rand om zijn verschijning te zien, duidelijk ook voor een optische illusie zit. Onder zijn leiding, cross ik staand, zittend en versnellend, met telkens meer weerstand op m’n vliegwiel, door een willekeurig Zuid-Europees berglandschap.
Onze inspanning is niet in verhouding met de snelheid van de weg.
De omgeving trekt, gefilmd vanachter de glanzende weerspiegeling van een voorruit, tergend traag aan mij voorbij. Nauwelijks kom ik vooruit, ondanks de geschreeuwde hijgerige aanmoedigingen van de instructeur.
Soms grijpt hij, rechtop zittend, naar een denkbeeldige gitaar om ons met lange uithalen van zijn arm als Pete Townsend rockend de moed erin te laten houden. Molenwiekend, met losse handen, op zijn virtuele luchtgitaar.

Vaak werk ik daar mezelf alleen in het zweet, maar de laatste tijd is de equipe versterkt door een jongen met net zo’n een baardje en opgeschoren haar als ik.
We zouden broers kunnen zijn, ware het niet dat zijn lichaamsbouw door het slepen met gewichten, drie keer dat van mij is. Hij heeft enorme armen, kolommen van benen en een hele hoge gespierde rug.
Als een stier gefocust op de rode lap klaar voor de genade stoot.
Het is bijna een bochel.
Hij positioneert zich, als het programma al een tijdje bezig is, snel op de fiets naast me en begint onder de luide aanmoediging van de instructeur driftig te trappen.
Ondertussen schreeuwt hij net zo hard mee. Alleen lijkt het alsof hij de aanmoediging die, wij naar ons hoofd ter opbeuring geslingerd krijgen, gebruikt als een opfriscursus Nederlands.
‘Heel goed’, roept de man op het scherm.
‘Hiel guut’, roept de jongen naast me. ‘En weerstand op het wiel’, klinkt het door de luide beat heen.
‘Wierstaand, optwiel!’ en ‘Lekka biezzag!’ Herhaalt hij, ondertussen rammelen zijn benen in de opgevoerde weerstand snel in het rond.
Hij puft, lacht, schreeuwt met korte kreten en trapt stevig door. Zweet spat in een paar seconden van zijn gezicht.
In de korte tijd dat wij samen door het Zuid-Europese landschap bewegen hebben we snel contact gemaakt.
We zeggen niet veel maar trappen en zweten hard de berg op.
Gebroederlijk.
Demarreren staand.
Een wedstrijd waarbij we allebei niet vooruitkomen.
Hij roept de instructeur na: ‘Teuppie!’ en ‘Thempeaux!’
Ik lach om zijn vrolijke energie en zijn opgewekt Nederlands.
Hij lacht weer om mij, omdat ik om hem moet lachen.
Dan opeens zegt hij, nadat hij gevraagd heeft waar we fietsen, en ik ‘Spanje’ geantwoord heb, ‘Tarraq’.
‘Ja’, zeg ik, totaal geen idee wat hij zegt, maar de muziek staat ook hard, de inspanning is intens en de instructeur zingschreeuwt zijn aanwijzingen mee met de achtergrondzangeres van het opgefokte housenummer.
‘Khaaik, Tarraq’
We fietsen in de zwaarste versnelling door de bergen.
‘Mountains’
‘Bergen?’, vraag ik.
‘Ja, Bergan’, joelt hij, ‘Ikook, Tarraq.’
Hij klopt zichzelf op z’n brede borst die ook net als bergen zijn. De regen gutst van zijn gelaat over het massief.
‘Kook, Tarraq’, zegt hij nogmaals, ‘Uit Iraq!’
‘Dat rijmt’, roep ik.
‘Dag Tarraq, uit Iraq’
Ik krijg lachend een bezweette vuist tegen de mijne aangeduwd.
We boxen. De rechterhand snel naar zijn hart. Ik doe met hem mee. We zijn immers broeders. Ridders van het peloton waarin het niet uitmaakt waar je vandaan komt.
Tegen de klippen op strijden doe je samen.
Wij rijden met gekromde rug, die van hem een heel stuk hoger, moedig door.
Dan lopen er, langs het scherm en door het Spaanse landschap, twee meiden richting de zaal voor een yoga les.
Hij draait zijn hoofd kijkt, goedkeurend naar de twee dames die duidelijk onder de indruk van mijn etappegenoot hun pas vertragen. Hun billen als bergen die naar Mohammed komen, wiegen net zo langzaam als het landschap, aan ons voorbij.
‘Tarraq!’ roept hij guitig naar mij, en dan, ‘TEUPPIE!!’

De les is voorbij, de koers gereden, de bergen bedwongen, we hebben de top gehaald. Bezweet stappen we af, de meiden staan nonchalant bij de deur te wachten.
Terwijl we de fietsen voor de volgende kopgroep schoonmaken tilt hij zijn shirt omhoog. Goedkeurend kijkt hij even in de spiegel naar hoe het massief overloopt in een zestal regelmatig gegroepeerde stel scherpe heuvels.
Ik poets stil mijn fiets.
De meiden lopen, uitgenodigd door een norse yoga instructrice, snel de zaal in.

Na het douchen, doe ik boodschappen bij de supermarkt om de hoek van de sportschool. Bij de ingang staat een brede man in een rood hesje. Hij verkoopt de daklozenkrant.
Hij heeft een rug als een stier. Ik herken hem in een flits.
We kijken allebei weg.
Ik drukdoende met het zoeken naar een mandje.
Hij met het net even weglopen van de nette stapel krantjes. Alsof ze niet bij hem horen, ook al doet zijn hesje die beweging meteen teniet.
We doen uit respect alsof we elkaar niet herkennen.
Mijn rechterhand tik ik, met lichte gêne, snel tegen mijn hart.
Gewoon, voor het geval hij toch even gluurt.
Ook in het echte leven blijf je, na samen zweten, broeders.

Fietsen als jonge stieren in het Spaanse landschap